Fotograaf Rob Severein maakte jarenlang foto’s in het Friese dorpje Nij Altoenae, waar zijn opa en oma woonden. Hij noemt het een ode aan de leegheid.
Op een paar honderd meter van de Waddenzee, op de allerlaatste dijk in Friesland waar nog huizen staan, daar waar de wind ongenadig tekeer kan gaan en pittoreske landwegen in de winter veranderen in taaie blubberpaden – daar huurden de opa en oma van fotograaf Rob Severein in 1968 een arbeidershuisje.
Dertig jaar zouden ze aan de Nieuwe Bildtdijk wonen, voor 2,50 gulden per week, en oneindig vaak zou kleinzoon Rob de tocht van Amsterdam naar het noorden ondernemen. De eerste keer toen hij vier jaar was en hij samen met zijn zusje op de steenkoude laadvloer van het Volkswagenbusje van zijn vader zat. „Het was vrijdagavond, de rit vanaf Amsterdam duurde bijna tweeënhalf uur. De achterbank was eruit gehaald omdat we een granieten aanrechtblad mee moesten nemen.” Via dorpjes met voor het stadse gezin exotisch klinkende namen als Sexbierum en Tzummarum kwamen ze uiteindelijk in Nij Altoenae.
„Nog een klein stukje”, zei zijn moeder.
Weer twee kilometer over landweggetjes, de vaart over en dan rechtsaf richting Nieuwe Bildtzijl.
„Ik zei: ‘Maar mama, hier is niks.’
Ik zag huisjes, een enkele boerderij, maar verder alleen maar horizon, land, water, oneindigheid.”
Als kind ging Severein nog vele malen met zijn ouders mee – vrijdagavond heen, zondag na Studio Sport weer terug –, als puber pakte hij zelf de trein naar Leeuwarden en dan verder met de bus. „Die ging één keer per dag, als je die miste had je pech.”
De afgelopen twee jaar – zijn opa en oma zijn inmiddels overleden, het huis is niet meer in de familie – reisde Severein (55) meer dan veertig keer van zijn woonplaats Amsterdam naar Noord-Friesland voor een fotoserie over het gebied. Een ode aan de leegte, noemt hij het zelf.
Hij zegt: „Ik word er gelukkig van als ik daar ben. In de stad doen ze aan yoga en mindfulness. Geef mij maar een straffe oostenwind of een dikke mist die me omsluit. Dat gevoel alleen op de wereld te zijn. Rust.”
Ben je hier in de zomer, dan stikt het van de fietsers die verrukt reageren op het licht, de zee, de zon, de milde zeebries en de schattige dijkhuisjes.
Maar in de winter, als de aarde zijn bekoorlijke kleedje afwerpt, wordt het een grimmig land. „Een land van vijftig tinten grijs, oneindige vertes en een wind die altijd waait”, zegt Severein.
„Er zijn weleens mensen die na zo’n zomers, schilderachtig fietstochtje denken: hé, ik koop hier zo’n leuk dijkhuisje. In de zomer zie je ze stralen, druk bezig in de tuin. Als ze dan een winter voor de kiezen hebben gekregen staat er in het voorjaar vaak weer een verhuiswagen voor de deur.
De mensen hier zeggen: hou je het twee jaar vol, dan ben je winterhard. Red je het zeven jaar, dan ga je nooit meer weg.”
De bewoners van dit barre stuk land zijn autochtone Bilkerts – zo worden de bewoners van Het Bildt genoemd, noem ze vooral geen Friezen – of ze komen uit de Randstad, op zoek naar rust en ruimte.
„Hier wonen opvallend veel creatieve mensen: beeldhouwers, schrijvers, dichters, muzikanten. Het is een plek voor solisten, voor autonoom denkende mensen die graag op zichzelf zijn en die graag hun eigen gang gaan. Hier kan je creëren, dit land leidt niet af.”
Er zijn mensen, vertelt Severein, die de leegte, de stilte, die weerbarstige grond in het noorden als somber ervaren. Maar het is maar met welke blik je kijkt.
„Een boer die daar woont leerde me hoe hij in die dikke brokken grijze klei vooral een verwachtingsvol land ziet. Hoe de aarde in de winter na een intensief seizoen uitrust, zich herstelt, zich klaarmaakt voor een nieuw voorjaar, waarin het zich kan wentelen in het nieuwe licht en de zon die de grond langzaamaan opwarmt. En dan begint alles gewoon weer opnieuw.”
Het fotoboek Foarby Nij Altoenae verschijnt in het voorjaar van 2020.