Westerse fotografen lieten Afrikanen een leeuwenvacht dragen. Zelf poseerde de zwarte middenklasse liever in een Europees pak. Dat is te zien in de collectie van fotoverzamelaar Artur Walther.
Zijn dit Afrikanen? Deze jonge zwarte mannen, die meer dan een eeuw geleden poseerden voor de camera, gekleed in smetteloos wit, hun tennisrackets in de handen? Deze voorname man en vrouw in de studio van de fotograaf – in hun zondagse kleren, de schoenen gepoetst, het vlinderstrikje nog even rechtgetrokken. Ze lijken in niets op exotische stamleden gehuld in dierenhuiden of de halfnaakte vrouwen die kleren wassen aan de oever van een rivier, waarvan de beelden zo overbekend zijn.
De foto’s liggen op tafel bij de Duitse fotoverzamelaar Artur Walther. De tennisjongens, Moeti en Lazarus Fume, en het echtpaar, Elizabeth en Jan van der Merwe, kijken zelfbewust de camera in.
Deze foto’s, zegt Walther, geven een heel ander beeld dan het stereotype beeld dat wij doorgaans te zien krijgen van mensen in Afrika. „Toen ik deze beelden van goedgeklede, beschaafde mensen voor het eerst zag, besefte ik dat het exotische beeld van de onbeschaafde wilde misschien wel niet helemaal klopte.”
Artur Walther (1948) is een van ’s werelds grootste verzamelaars van Afrikaanse fotografie
Artur Walther (1948) is een van ’s werelds grootste verzamelaars van Afrikaanse fotografie. Hij toont zijn werk uit The Walther Collection in musea, op fotofestivals zoals de Rencontres de la Photographie in Arles, in zijn Project Space in New York, of in zijn expositieruimte in het Zuid-Duitse Burlafingen – een keurig dorpje net buiten zijn geboortestad Ulm.
Hier richtte hij, op de plaats waar eerder het huis van zijn ouders stond, in 2010 een privémuseum op; vier gebouwen op een groot grasveld – de White Box, het Green House, het Black House en een gebouw voor de administratie – met elkaar verbonden door een pad van basaltsteen. Er staan fruitbomen in de tuin, een stukje verderop stroomt de Donau. In de straten van het dorp, met onberispelijke, witte huizen, heerst vooral stilte.
We zitten aan de glazen werktafel van Artur Walther in het Black House, dat behalve als expositieruimte ook dienst doet als woning. Hier verblijft Walther als hij in Duitsland is – de voormalige Wall Street-handelaar leeft een groot deel van de tijd in New York, waar hij tot 1994 werkzaam was bij Goldman Sachs. Overal liggen fotoboeken en catalogi. Aan de muur hangt een deel van de foto’s uit een tentoonstelling – The Order of Things – die over een paar weken geopend zal worden.
De foto’s van de gebroeders Fume en het echtpaar Van der Merwe die we net bekeken zijn afkomstig uit The Black Photo Album/Look at me, 1890-1950, een project van de Zuid-Afrikaanse fotograaf Santu Mofokeng, die in de jaren tachtig begon met het verzamelen, documenteren en conserveren van oude Afrikaanse familiefoto’s. Baby’s, jonge vrouwen in hooggesloten Victoriaanse blouses, mannen in pak – inclusief het klassieke kettinghorloge op hun buik.
De zwarte middenklasse liet rond het einde van de negentiende eeuw, net als de blanken in die periode, in de vele fotostudio’s in Afrika foto’s maken van bijzondere gelegenheden – verjaardagen, trouwpartijen, de doop van een kind.
Volgens Walther heeft Mofokeng iets heel bijzonders gedaan door deze fotografische traditie zichtbaar te maken: „Antropologen, etnografen en westerse fotografen gaven ons een vertekend beeld. Er werd gekeken vanuit een koloniale machtsverhouding. De focus lag op het anders-zijn, het exotische. In de albums van Mofokeng zien we moderne Afrikanen die de fotografie omarmden en die zelf bepaalden hoe ze gezien wilden worden.”
Er werd gekeken vanuit een koloniale machtsverhouding. De focus lag op het anders-zijn, het exotische.
Zet daar eens de foto’s van de Ierse Alfred Martin Duggan-Cronin tegenover, die rond de eeuwwisseling als opzichter werkzaam was in de diamantmijnen van De Beers in Kimberley en er daarnaast een fanatieke liefde voor fotografie op na hield. Met zijn mobiele studio en zijn boxcamera trok hij na zijn pensionering jarenlang duizenden kilometers door het zuiden van het Afrikaanse continent, om, zoals hij het zelf formuleerde, de verdwijnende inheemse bevolking van Zuid-Afrika in beeld te brengen. Net zoals Edward Curtis dat rond diezelfde periode een continent verderop deed met Noord-Amerikaanse indianenvolken.
In prachtig zwart-wit en sepia maakte Duggan-Cronin beelden die het midden houden tussen portretkunst en antropologische studies – foto’s die hij tussen 1928 tot zijn dood in 1954 publiceerde in elf bundels, allemaal onder dezelfde titel The Bantu Tribes of South Africa.
Hij schept een idyllisch beeld van de Afrikaanse stammen – half ontblote mannen gehuld in een luipaardvel met een speer, vrouwen die manden zitten te vlechten of water uit de rivier halen. Onderzoek wijst echter uit dat de mensen die gefotografeerd werden die kleding vaak zelf helemaal niet droegen.
In een artikel dat in 1937 verscheen in de Diamond Fields Advertiser beschrijft een verslaggever hoe Duggan-Cronin er weken over deed om Victor Poto, stamhoofd in West-Pondoland, zover te krijgen dat hij zou poseren in een door hemzelf meegebrachte leeuwenvacht die de man – die zelf de voorkeur gaf aan een mooi gesneden Europees pak – zijn hele leven nog nooit had gedragen.
Wie de foto’s van Duggan-Cronin goed bestudeert, ziet in verschillende foto’s ook bij andere stamhoofden diezelfde leeuwenvacht over de schouders hangen. Net zoals er meerdere vrouwen op verschillende plekken poseren met dezelfde kralenketting.
Het is duidelijk: Duggan-Cronin zeulde rond met een kist met ‘authentieke’ attributen om zo een nostalgische visie te creëren van een in westerse ogen primitief en exotisch volk – terwijl die oude tradities allang verdwenen waren.
De verslaggever van de Diamond Fields Advertiser citeert in zijn artikel een inwoner : „Wat heeft het voor zin dat jullie ons proberen beschaving bij te brengen, als jullie ons fotograferen in dierenhuiden die we zelf allang weggegooid hebben.”
Artur Walther was geraakt door het verschil in benadering van deze rondtrekkende Duggan-Cronin en van de fotografen die de portretten maakten die Santu Mofokeng bij elkaar bracht: „Duggan-Cronin vertelde deze mensen hoe ze moesten kijken, hoe ze moesten zitten, wat ze moesten dragen. Bij Mofokeng waren doorgaans de geportretteerden zelf de opdrachtgevers – ze hadden controle over hun eigen beeltenis. Wat ook opvalt: in The Black Photo Album staat in de bijschriften bij bijna iedereen een naam en worden mensen daarmee volwaardige burgers. Bij Duggan-Cronin worden ze beschreven als ‘Ovamba-vrouw’, of ‘Morolong-jongere’ – termen die suggereren dat het hier gaat om vertegenwoordigers van een bepaalde stam, een bepaald raciaal type, een object.”
In de geschiedenis van de Afrikaanse fotografie zit in alle gaten en kieren het spanningsveld van macht en onmacht, van overheerser en onderdrukte, van kijken en bekeken worden.
In de geschiedenis van de Afrikaanse fotografie zit in alle gaten en kieren dit spanningsveld – van macht en onmacht, van overheerser en onderdrukte, van kijken en bekeken worden.
Tijdens de ontdekkingsreizen, het kolonialisme (en later de Apartheid ) vind je die spanning in foto’s die werden gebruikt voor de studies waarin schedels en neuzen werden gemeten, lichaamsgewicht en hoe dik de billen waren.Je vindt die spanning in de portretjes die de missionarissen lieten maken van hun Afrikaanse bekeerlingen – zie, zo zagen ze er uit voor en zo na de kerstening. Je vindt ’m in de kiekjes die werden gemaakt als toeristisch souvenir maar die de Europese bestuurders gebruikten als propaganda voor hun imperialisme – kijk ze toch eens, die onderontwikkelde halve wilden, ze hebben leiding nodig.
Hetzelfde ongemak ervaren we als we kijken naar de beelden die, decennia later, Leni Riefenstahl maakte van de gespierde, glimmende Nuba-mannen – foto’s waar de erotisering van het zwarte lichaam vanaf druipt. Of in de de sterk naar exotisme neigende Afrika-foto’s van Peter Beard, die zich graag gehuld in een luipaardvel of in de bek van een krokodil liet vastleggen – en alsof dat niet genoeg was gaf hij de foto’s nog een extra exotisch tintje mee door ze met sepia ouder te doen lijken.
En we zien dit soort geromantiseerde beelden nog steeds: bij Jimmy Nelson (Before They Pass Away) en Sebastião Salgado (Genesis) die stammen vragen hun mooiste kostuums aan te trekken om ze vervolgens in een spectaculair decor, in adembenemende composities, als een stereotype neer te zetten.
Fotografen vragen stammen hun mooiste kostuums aan te trekken om ze vervolgens in een spectaculair decor, in adembenemende composities, als een stereotype neer te zetten.
Er is een groep hedendaagse fotografen die deze stereotypering van die oude, etnografische foto’s als onderwerp neemt, zegt Artur Walther. „Om te onderzoeken, om kritiek te leveren of om de clichées op de hak te nemen.”
Walther bezit naast de historische foto’s een indrukwekkende collectie hedendaagse fotografie, en bracht een selectie samen in de expositie Distance and Desire (nu nog te zien in Berlijn).
Daarin vinden we onder andere werk van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Candice Breitz die in haar serie Ghost speelt met clichématige toeristische afbeeldingen van halfnaakte vrouwen. Door deze vrouwen te presenteren als een soort etnografisch spektakel ontneem je hun hun identiteit – is het idee van Breitz, die dat benadrukt door hun beeltenis vervolgens volledig weg te knippen en niets meer dan het iconische, het direct herkenbare (de hut, de kralenketting de oorbellen) te laten zien.
Een parodie op een cliché, gepresenteerd met fantasie en humor
De Kameroense studiofotograaf Samuel Fosso trok alles uit de kast om een kleurrijk en over-the-top beeld te creëren van ‘het Afrikaanse stamhoofd’ – met alle stoffen van het in Afrika populaire, Nederlandse merk Vlisco die hij maar kon vinden, zijn torso behangen met een hele lading gouden kettingen en kralen, om zijn middel een luipaardvel en op zijn hoofd een muts van bont. Een parodie op een cliché, gepresenteerd met fantasie en humor.
Artur Walther: „Ik ben geïntrigeerd door het grote verschil tussen de gangbare representatie van Afrika door de media, maar ook door de clichématige manier waarop dat gebeurt door fotografen als Leni Riefenstahl, Peter Beard en Sebastião Salgado, en het werk van hedendaagse fotografen die zichzelf en hun omgeving op hun eigen voorwaarden weergeven. Hedendaagse Afrikaanse kunstenaars maken werk dat sterk analytisch is en er is een sterk zelfbewustzijn. Zij laten zien hoe Afrika naar zichzelf kijkt.”
Distance and Desire, Encounters with the African Archive, t/m 14 juni in het Amerikahaus, C/O Berlin. co-berlin.org
The Order of Things, moderne en hedendaagse fotografie met als onderwerp series en typologieën, tot 10 oktober in de expositieruimte in Burlafingen, walthercollection.com
Werk uit The Walther Collection is van 17 oktober t/m 17 januari 2016 te zien in La Maison Rouge in Parijs, lamaisonrouge.org