Eind 19de eeuw vindt een groep Nederlandse fotografen dat ze zich, net als schilders en schrijvers, moeten bezighouden met schoonheid en het uitdrukken van de persoonlijke gevoelens.
‘Rembrandt was een fotograaf, hij schilderde met licht’, schreef de Amsterdamse fotograaf Bernard Eilers aan het begin van de 20ste eeuw. En hij kon het weten. Want hij was niet alleen een groot bewonderaar van het werk van de 17de-eeuwse meester, maar als reproductiefotograaf ook verbonden aan het Rijksmuseum, waar hij de schilderijen van Rembrandt en tijdgenoten vastlegde.
Eilers moet, om die werkzaamheden goed te kunnen uitvoeren, de schilderijen uitgebreid hebben bestudeerd, minutieus hebben bekeken. Hij moet er dichtbij hebben gestaan en weer afstand hebben genomen, voorzichtig achterwaarts lopend, om het beeld zo goed mogelijk in zich op te kunnen nemen. Eigenlijk kón het bijna niet anders dan dat hij in zijn eigen fotografie werd beïnvloed door deze schilderijen. We zien het terug in zijn klassieke stillevens, waarin hij intensief gebruikmaakt van chiaroscuro – het spel van contrasten tussen licht en donker waar Rembrandt zo beroemd mee werd. De verstilde beelden van een paar witte rozen (Stilleven met rozen, 1915-1930), of het schouwspel van een boek, een kaarsenkandelaar met wat tinnen voorwerpen (Stilleven, ca. 1915) – met het lichtspel, de schittering en de schaduw, moet je echt even heel goed bekijken om je ervan te vergewissen dat het hier gaat om een foto, en niet om een geschilderd tafereel.
Het is niet gek dat de fototentoonstelling ‘In Atmosferisch Licht’ te zien is in het Amsterdamse Museum Het Rembrandthuis. Wie niet onmiddellijk doorloopt naar de fotografie, maar eerst de overige zalen van het museum bezoekt, zal ervaren dat de overgang van de laatste zaal met etsen van Rembrandt naar de zaal met foto’s, een heel natuurlijke is. Niet alleen lopen we van zwart-wit (etsen) naar (voornamelijk) zwart-wit (fotografie), ook in toon en sfeer sluiten de beelden bijna naadloos op elkaar aan.
‘In Atmosferisch Licht’ laat het werk zien van een aantal Nederlandse picturalisten, fotografen die, simpel gezegd, graag wilden dat hun foto’s als Kunst gezien zouden worden. Terwijl het medium tegen het einde van de 19de eeuw in rap tempo is gedemocratiseerd en Jan en alleman zich ermee bezighoudt, vindt een aantal fotografen dat fotografie tot meer in staat is dan alleen het vastleggen van de vorderingen van de wetenschap, het documenteren van reizen of architectuur, of het maken van technisch goed gelukte portretten. Net als schrijvers en schilders dient ook de fotograaf zich bezig te houden met schoonheid en uitdrukking van de allerpersoonlijkste levensgevoelens. Ze hebben genoeg van het vakmanschap. Het is nu tijd voor kunstenaarschap.
Terwijl juist in die dagen de eerste spiegelreflexcamera’s in Nederland op de markt worden gebracht door de firma Loman & Co in Amsterdam, en de betere lenzen scherpere foto’s dan ooit mogelijk maken, wordt er door de picturalisten gebruikgemaakt van soft focus en onscherpte. Ook de kwaliteit van het fotopapier verbetert in die periode sterk, wat het afdrukproces vereenvoudigt, maar de picturalisten maken juist veel gebruik van de bewerkelijke, edele procedés, zoals de gomdruk en de broomoliedruk. Alles om maar het effect van authenticiteit en uniciteit te bewerkstelligen, opdat het echte, exclusieve kunst zou zijn. Is fotografie wel kunst, vroegen de tegenstanders zich destijds af. De eerste tentoonstellingen die begin 20ste eeuw uitsluitend aan fotografie zijn gewijd, worden door sommigen afgedaan als ‘kermissen der ijdelheid’.
Ook nu nog, meer dan honderd jaar na de opkomst van het picturalisme, wordt er van tijd tot tijd nog flink ruzie gemaakt over of fotografie nu kunst is, of niet. Vorig jaar laaide de discussie weer even op rond de aankoop van amateurfoto’s door Hans Aarsman voor de collectie van het Stedelijk Museum in Amsterdam. ‘Belachelijk, want geen kunst’, zeiden de tegenstanders. ‘Verfrissend en grensverleggend, deze nieuwe kijk’, klonk het van de andere zijde.
Hoe de picturalisten ook geduid mogen worden, feit is dat zij de weg hebben vrijgemaakt voor de presentatie en de acceptatie van fotografie als kunst. In de hedendaagse, Nederlandse fotografie zien we hier nu weer de sporen van terug: in Hendrik Kerstens’ portretten van dochter Paula ontdekken we de schilderijen van Vermeer, in de taferelen van Desiree Dolron herkennen we Manet.
De tentoonstelling in het Rembrandthuis laat de Nederlandse voorbeelden zien die aan deze ontwikkeling hebben bijgedragen: het wonderschone, poëtische naakt van Jacob Merkelbach, het impressionistische stadsgezicht van Bernard Eilers, de sprookjesachtige sneeuwlandschappen van Jan Arendsen. Zij lieten zien dat fotografie meer kon zijn dan een kale weergave van de werkelijkheid, en dat de maker daar zijn eigen gevoel, sfeer en interpretatie aan kon meegeven.
In Atmosferisch Licht. Picturalisme in de Nederlandse Fotografie 1890-1925, tot 20 juni in Museum Het Rembrandthuis Amsterdam.
Jacob Merkelbach: Naaktstudie (ca. 1920) Ontwikkelgelatinezilverdruk; links: Berend Zweers: portret van zijn echtgenote Sara Maria Zweers-Ten Pietrik (1908), drie-kleuren kooldruk.