Bertien van Manen maakte tijdens haar vele reizen naar onder meer Rusland, China en de VS foto’s van mensen in hun dagelijkse leven. In het Stedelijk Museum Amsterdam opent een overzichtstentoonstelling van haar werk.
‘Gaat dit wel echt over mij?” Bertien van Manen is er nog steeds een beetje beduusd van. Een tijd geleden werd ze gevraagd wat ze van het idee vond: een overzichtstentoonstelling in Stedelijk Museum Amsterdam? „Wie krijgt dat nou? Ik was er helemaal niet mee bezig en dan overkomt het je ineens. Het is nog steeds niet echt tot me doorgedrongen.”
In elf zalen, de hele westervleugel op de benedenverdieping, zijn vanaf volgend weekend ruim tweehonderd beelden te zien die documentaire-fotograaf Bertien van Manen (78) maakte in haar ruim veertigjarige carrière. Van vrouwelijke gastarbeiders in Nederland eind jaren zeventig, van vakanties met haar gezin, maar vooral van haar vele reizen; naar Rusland, Oost-Europa, China, de Appalachen, Ierland.
Altijd ging ze alleen op pad, overnachtte in een busje of bij mensen thuis – op de bank als het niet anders kon.
Altijd ging ze alleen op pad, overnachtte in een busje of bij mensen thuis – op de bank als het niet anders kon. Met een automatische kleinbeeldcamera, zodat iedereen vergat waarom ze er eigenlijk was, maakte ze intieme beelden in hun keuken, hun woonkamer, hun slaapkamer. Ze ging met de mannen mee op jacht, dronk samen met de families illegaal gestookte whisky. Ze vertrok en kwam weer terug – vaak meerdere keren. Ze sloot er vriendschappen voor het leven: „Libby, die ik leerde kennen toen ze nog in de mijnen in de Appalachen werkte, komt volgende week ook naar de opening. En Irina uit Moldavië, die me meenam naar haar familie daar. Jane uit Shengzen komt ook – onee, die mag niet reizen vanwege het Corona-virus.”
Ze geniet van die vrouwenvriendschappen, zegt Van Manen. „We zijn van dezelfde soort. Je voelt elkaar aan. Je kunt samen lachen over dingen.”
Het grote geheim is, zegt ze: „Als je ergens binnen wilt komen moet je vriendschap sluiten met de vrouw. Die is de baas. Niet dat ik dat heel berekenend deed, zo liep het gewoon.”
Van Manen was, zegt ze, „gewoon een traditionele huisvrouw” die voor haar twee kinderen zorgde terwijl haar man werkte, toen ze midden jaren zeventig besloot om fotograaf te worden., „Het feminisme werd me duidelijk. Via een opdracht over de vrouwenbeweging kreeg ik daar nog meer aandacht voor. En ik had altijd al veel interesse in mijnen – ik groeide op in Zuid-Limburg, mijn vader was daar mijningenieur. Iemand wees me erop dat er in de Amerikaanse Appalachen veel vrouwen in de mijnen werkten. Dat fascineerde me. De kinderen waren al wat groter, ik kon wel even weg. En ik had mijn man inmiddels zo ver dat hij thuis een oogje in het zeil hield.”
Ze heeft nooit angst gehad om als vrouw alleen door de Amerikaanse of Russische bergen, bossen en vlaktes te reizen. „Natuurlijk werd ik wel eens lastiggevallen door mannen. Maar het was nooit naar of agressief.”
Wat een verademing, dacht ik, toen ik het werk van Robert Frank zag: het hoeft niet keurig te zijn, of perfect.
Het Stedelijk Museum toont naast het werk van Van Manen ook dat van fotografen aan wie zij zich verwant voelt. Zoals van Robert Frank, die in een tijd dat iedereen nog met lompe grootbeeldcamera’s werkte, met zijn Leicaatje het Amerika van de jaren vijftig vastlegde op een rauwe, directe manier: „Ik werkte als modefotograaf, tót ik zijn werk ontdekte. Wauw, dacht ik, dat wil ik ook. Wat een verademing: het hoeft niet keurig te zijn, of perfect.” En er is werk te zien van Nan Goldin („Dat lef!”) en Boris Mikhailov, die na de val van de Sovjet-Unie de bomzhes, de daklozen fotografeerde. „Toen ik dat voor het eerst zag dacht ik: dit doe je mensen niet aan. Zo respectloos. Vaak half ontbloot, laveloos. Toen heb ik hem ontmoet. Een ontzettend aardige en lieve man. Hij zei: ik wil dat de wereld ziet dat dit bestaat. Toen ben ik gaan nadenken: als íémand het mag doen, dan is hij het. Hij deed dit omdat hij er zelf zo boos over was. Het gaat om de betrokkenheid bij je onderwerp, dat maakt het legitiem.”
Waar ligt de grens van wat je wel en niet laat zien van mensen die je zo dichtbij laten komen, die je uitnodigen in hun huis, die je laten slapen in hun bed? Het is een wankel evenwicht, realiseert ze zich. „Het heeft te maken met respect, wat jij vindt dat je iemand wel of niet aan kan doen. Mijn fotografie is intiem, dichtbij, maar nooit respectloos. Dat haveloze van Mikhailov, dat hoort niet bij mij, Goldin laat intimiteit zien, ook op seksueel gebied. Misschien is het wel mijn preutse katholieke achtergrond, maar dat is niet mijn ding.”
Een andere fotograaf die Van Manen laat zien is de Britse Stephen Gill, met wie ze de laatste jaren soms haar archief induikt voor het samenstellen van een nieuw boek van haar werk. „Anderen kijken met een frisse blik, objectief. Ik denk: die meneer was zo aardig, die foto moet erin. Of: voor dit beeld heb ik zoveel moeite gedaan. Voor een ander telt dat niet. Stephen ziet dingen die mij eerder niet opvielen. Ik reisde in Rusland in een tijd dat je 7 dollar betaalde voor een vlucht van duizenden kilometers van Moskou naar Novokoeznetsk, dan zakte je door je stoel of viel er regen door het dak. Stephen wees me op de prachtige foto van een vrouw, Ljalja die in Odessa in een rood badpak heerlijk in het gras ligt te zonnen – dat was er ook. Die selecteerde ik destijds niet voor mijn fotoboek A hundred Summers, A hundred Winters. Ik was zo bezig met die mensen die daar probeerden te overleven in al die ellende. Je hebt iets in je hoofd, en zo moet het dan zijn. En dan mis je dingen.”
Van Stephen Gill koos ze werk uit zijn series Night Procession en The Pillar, waarvoor hij camera’s bevestigde aan bomen of op een paal, die werden geactiveerd door bewegingssensoren. Het resultaat: spookachtige beelden van herten, konijnen, vossen die ’s nachts in het bos rondscharrelen, vogels die steeds op eenzelfde paal neerstrijken. „Ik werk met van die kleine camera’s, je ziet niet altijd precies wat je in beeld hebt. In de doka ben ik soms totaal verbaasd. Dat is het voordeel van analoog boven digitaal, daar heb je die verrassing nooit. Ineens ontdek ik iets aan de zijkant van het beeld; een helder licht, een arm. Zo spannend. Stephen gaat nog verder, hij laat het helemaal aan het toeval over wat er op zijn foto’s te zien is. Die beelden hebben bijna iets mystieks.”
Nadat haar man, de advocaat Willem van Manen, in 2008 was overleden – ze waren veertig jaar getrouwd – reisde Bertien van Manen een aantal keren naar Ierland. „Met geen enkel idee wat ik daar aan het doen was. Het is een mysterieus land. Die meren, die mist en regen, die oneindige oceaan. Ik begon er met het fotograferen van mensen maar voelde me steeds meer aangetrokken tot het weidse, de leegte, het niets. Willem was dood en ik dacht: waar is hij nu? Dat vond ik zo’n verdrietige vraag.”
Bekijk ook de In Beeld-serie over Bertien van Manen op de website van NRC: Intiem, dichtbij, altijd met respect
Ze maakte in 2016 Beyond Maps and Atlases, een boek van haar Ierland-foto’s waarin de dood en het grote niets aanwezig zijn in de nachtelijke golven, een weiland in de mist, het aangevroten karkas van een pasgeboren lam. Er zit ook een foto in van een totaal overbelicht, bijna verblindend wit Jezusbeeld, dat zijn armen omhoog strekt en op lijkt te rijzen uit de duisternis. „Ik zat op een katholieke kostschool en ken alle liederen nog uit mijn hoofd, in het Latijn. Al die prachtige katholieke symbolen en rituelen, daar ben ik mee opgevoed. Van mensen die dat niet hebben hoor ik wel eens hoe jaloers ze daarop zijn. Het biedt troost en verbinding. Natuurlijk hou je jezelf voor de gek, maar dat mag. Ik zou nooit meer terug willen naar het katholieke geloof, maar ik wil heel graag dat het niet afgelopen is als je dood bent. Dat idee vind ik zo beangstigend, troosteloos. Dat verlaten gevoel dat dat oproept, dat laat ik maar niet toe.”
Van Manen ontvangt nu met regelmaat in haar studio fotografiestudenten, voornamelijk vrouwen, die graag hun portfolio willen laten zien, haar verhalen willen horen, haar om raad vragen. Vaak is dat werk van hoog niveau, zegt ze. Wat haar opvalt: „Het gaat veel over henzelf, of over hun moeder of hun oma. Ze zijn heel analyserend met zichzelf bezig.”
„Ik kijk niet zo naar mezelf”, zegt ze, „dat vind ik niet zo interessant.” Bij veel mensen merkt ze hoe die soms totaal opgeslokt worden door hun eigen sores, hoe die eindeloos met zichzelf bezig zijn, alleen maar over zichzelf praten. „Dan wordt je wereld zo klein. Er is zo ontzettend veel moois daarbuiten.”
CV
Bertien van Manen
Bertien van Manen (1942) is autodidact en legt zich toe op geëngageerde documentaire fotografie, waarin ze met snapshot-achtige beelden een poëtische beeldtaal ontwikkelde.
Ze verblijft tijdens haar vele reizen, naar Rusland, China, Oost-Europa, vaak langere tijd en meerdere malen bij de mensen die ze fotografeert.
Ze maakte acht fotoboeken; omder andere A Hundred Summers, A Hundred Winters (1994) – over Rusland; East Wind, West Wind (2001) over China; Easter and Oaks Trees (2013) – over haar familie.
Het werk van Van Manen is meerdere malen bekroond en opgenomen in collecties van onder andere het Rijksmuseum en het MoMA. Volgend jaar verschijnt haar monografie bij uitgeverij Mack.