Drie fototentoonstellingen kijken terug op de jaren '40, '50 en '60. Nostalgie overheerst, scherpe randjes zijn er nauwelijks.
Nostalgie grijpt om zich heen deze zomer. In drie verschillende fotografietentoonstellingen kunnen bezoekers zich laven aan – soms weemoedig makende – herkenning. Moet je zien, die kleding, die auto’s, dat gekke hoedje. En dan dat lange haar! Ja, zo was het – toen en daar.
Drie instellingen, het Stadsarchief in Amsterdam, het Scheringa Museum voor Realisme in het Noord-Hollandse Spanbroek en het Noordbrabants Museum, grijpen terug naar respectievelijk de jaren ’60, ’50 en ’40 van de vorige eeuw. Het Stadsarchief met werk van Wim van der Linden, Het Scheringa Museum met Holland zonder Haast – werk van onder anderen Emmy Andriesse, Ad Windig en Carel Blazer – en het Noordbrabants Museum met amateur- en persfotografie over het ‘gewone’, alledaagse leven in de jaren ’40.
Het werk van Wim van der Linden (1941-2001) is van deze drie exposities het minst comfortabel, het rauwst. Dat heeft niet alleen te maken met de tijdgeest van de jaren ’60, maar ook met de persoonlijkheid van de fotograaf – oorlogskind en jood bovendien, brutaal en rebels. Van der Linden trok er al als 18-jarige kunstacademiestudent op uit om kinderen in Amsterdamse afbraakbuurten te fotograferen. Dat eerste werk, Kinderen uit de ‘Puinen’ (1960), is gelijk ook zijn beste en doet soms denken aan de harde straatfoto’s die de Amerikaan William Klein maakte in New York. Het zijn kinderportretten in grofkorrelig zwartwit – een stijl populair onder meer documentairefotografen in die tijd – die armoede en beroerde leefomstandigheden tonen. In zijn tweede serie, ’t Andere Mokum (1962), legt Van der Linden de vaak verkrotte woningen in de binnenstad vast en hoe de bewoners daar leven. Je hart breekt, als je de foto ziet die werd gemaakt in de Kleine Kattenburgstraat in 1962. Op de voorgrond een keurige vader, met wit overhemd, spencer en hoornen bril. Achter hem een vuil matras met drie slapende kinderen. De houten muren zijn beschimmeld en kapot, het vierde kind, een ongewassen meisje, kijkt recht de lens in.
Naast deze sociale fotografie maakte Van der Linden veel straatfoto’s. En portretten van een opkomende generatie kunstenaars: Wim T. Schippers, Rem Koolhaas en Jan Cremer, van wie hij de beroemde coverfoto zou maken voor het boek Ik, Jan Cremer uit 1964. Cremer poseert op zijn Harley Davidson voor een wit laken dat met wat knijpers aan een waslijntje is vastgemaakt. Voor de boekomslag werd een uitsnede gemaakt van dit beeld, een stuk stoerder dan de afdruk van het hele negatief: angry young man Cremer tussen die, vast uit moeders linnenkast gestolen, helder gewassen lakens.
Zachtaardiger en empathischer zijn de foto’s uit ‘Holland zonder Haast’. Nederland, dat net uit de oorlog kwam, kende toen nog een heel ander levensgevoel: optimistisch, met de blik naar voren. Fotografen hadden een oorlog achter rug waarin helemaal niet mócht worden gefotografeerd – behalve in opdracht van de Duitse bezetter of in de illegaliteit. Na al die strijd was er vooral behoefte aan milde beelden. Je ziet het in de zachtere tonen van die foto’s, waarin het zwart-wit veel meer grijstinten kent. Je ziet het in een foto van Maria Austria van het Rode Kruis, waarin drie verpleegsters een patiënt uit bed tillen – goh, toen had je nog veel handen aan het bed! En in dat iconische beeld van Henk Jonker, van een jong stel met kinderwagen, symbool voor hoop en toekomst, dat over de Scheveningse zee uitkijkt – mensen, alles zal beter worden.
De expositie die straks te zien is in het Noordbrabants Museum heeft op z’n zachtst gezegd een nogal merkwaardige invalshoek. Het uitgangspunt voor ‘Gewoon de jaren ’40’ is dat de oorlog zo veel mogelijk afwezig moest zijn in de beelden. Foto’s waarop een uniform al te nadrukkelijk in beeld komt of een groepje NSDAP’ers dat feest viert, werden buiten de tentoonstelling gehouden. Foto’s van trouwerijen, verjaardagen en baby’s vormen de hoofdmoot. De oorlog mocht wel op de achtergrond aanwezig zijn – voor de meeste mensen ging alles toch gewoon door, zo is de gedachte.
In april dit jaar werd een dergelijke expositie gehouden in Parijs, waar foto’s van André Zucca werden vertoond, die een vrolijk Parijs in de jaren ’40 laten zien. Toen duidelijk werd – een paar weken na de opening – dat Zucca in opdracht van nazitijdschrift Signal had gefotografeerd, ontstond er veel commotie. Bezoekers kregen flyers uitgedeeld waarin werd uitgelegd dat Zucca ‘de realiteit van de bezetting en zijn tragische aspecten nauwelijks laat zien’.
De precieze inhoud van ‘Gewoon de jaren ’40’ staat nog niet vast en het is nog onduidelijk hoe het Noordbrabants Museum een en ander straks gaat presenteren. Maar definieer je nostalgie als ‘een idealiserend terugzien naar dat wat is geweest’, dan zijn de vriendelijke niets-aan-de-hand-foto’s, van al die gewone mensen met al hun gewone gebeurtenissen in oorlogstijd, wel het summum van nostalgie.
Wim van der Linden. T/m 31 augustus in Stadsarchief Amsterdam
Holland zonder Haast. T/m 29 september in Scheringa Museum voor Realisme, Spanbroek
Gewoon de jaren ’40. 20 september t/m 4 januari in Noordbrabants Museum, Den Bosch