Fotograaf Jutka Rona (1934-2016) legde vijftig jaar Nederlandse geschiedenis vast, maar fotografeerde ook hoe haar leven in Hongarije had kunnen zijn.
‘Ze kan er verbijsterend sexy uitzien, ze heeft een superieure intelligentie, ze is warm en hartstochtelijk, ze heeft een enorm gevoel voor humor.” Toen Dimitri Frenkel Frank midden jaren zestig in een interview met Vrij Nederland over zijn geliefde Jutka Rona sprak, kon hij dat slechts doen in superlatieven. „Over mijn vrouw kan ik in feite niet praten zonder te overdrijven. […] Ze is een vrouw met wie ik mij nooit verveel, een voortdurende bron van verwondering, die ik ook uitermate bewonder.” Schrijver-regisseur Dimitri Frenkel Frank en fotograaf Jutka Rona ontmoetten elkaar op de set van Makkers, staakt uw wild geraas, een sinterklaasfilm van Fons Rademakers. Ze zouden acht jaar geliefden blijven, totdat ze in 1968 uit elkaar gingen. Bert van de Veer, die in 2014 een biografie schreef over Frenkel Frank, vertelt aan de telefoon dat Rona niet veel kwijt wilde over de scheiding: „Ik was natuurlijk op zoek naar de sleazy details, maar zij was discreet en beheerst.” In het boek laat ze wel los dat ze ‘een beetje zurig’ werd van de relatie: „Dimitri had toch iets van: jij zorgt voor de boel hierbinnen en ik zorg voor de boel hierbuiten en dat was een rolverdeling die mij helemaal niet aanstond.”
Jutka Rona, die in 1934 in Boedapest werd geboren en op 5 maart 2016 aan longkanker stierf in Amsterdam, was geen vrouw voor achter het aanrecht. Hoewel ze na de scheiding de zorg voor hun twee kinderen op zich nam, maakte ze naam met vooral haar theater- en portretfotografie, en later met reisgidsen en een boek over Hongarije. Toen dochter Lili en zoon Dimitri groter werden, reisde ze als fotograaf mee met journalisten om hun verhalen te illustreren: met Derk Sauer naar Libanon, met Ad van Krimpen naar New York en Lapland, met Bart Vos naar Papoea-Nieuw Guinea. Na de dood van haar vader Imre Rona in 1974 zou ze tot de sluiting in 2003 directeur blijven van het door hem opgerichte ABC Press, een fotoagentschap aan de Nieuwezijds Voorburgwal. En intussen maakte ze foto’s van iedereen die vooral op cultureel gebied in Nederland – en soms daarbuiten – iets voorstelde: Jan Wolkers, Willem Frederik Hermans, Harry Mulisch, Ellen Vogel, Dries van Agt, Jane Mansfield, Kirk Douglas. „Het grote leven!”, schreef Annemarie Oster vorige week in een afscheidscolumn in de Volkskrant over haar vriendin. Oster leerde Rona kennen op de set van tv-programma Hadimassa, waar ze werd uitgenodigd voor een feestje bij haar thuis: „Daar stond de gastvrouw […] in een petite robe noir waaruit stoere schouders en lange armen staken. Zo petite als die jurk, zo groots was Jutka, een vrouw om tegen op te kijken.”
In 1936 komt Rona samen met haar joods-Hongaarse ouders en haar zus naar Amsterdam. In de oorlog duikt het gezin onder, zij en haar zus zullen in die jaren op zeven verschillende adressen wonen. Net als in zoveel joodse gezinnen wordt er later zelden over die tijd geproken, Rona geeft later in verschillende interviews aan dat ze niet zoveel had met het joods-zijn. Na de oorlog volgt ze het gymnasium en in 1954 doet ze samen met Ed van der Elsken examen voor de Fotovakschool in Den Haag. Net als tijdgenoten Sem Presser en Eva Besnyö legt ze zich toe op de sociale fotografie. „Maar Jutka was veel bescheidener, ze had niet zo’n grote mond als andere fotografen, die zichzelf veel beter op de voorgrond wisten te plaatsen”, zegt kunsthistoricus Ingeborg Leijerzapf, die in 2006 samen met Marijke Winnubst een artikel over Rona schreef voor het Fotolexicon. „Misschien is ze daarom wat minder bekend. Maar ze heeft een enorm en indrukwekkend oeuvre achtergelaten; vijftig jaar lang heeft ze allerlei aspecten van de Nederlandse geschiedenis vastgelegd, met haar portretten, straatfoto’s en reisreportages.” De kracht van Rona lag daar „waar zij in rust kan gadeslaan en fotograferen”, schreef Leijerzapf in het Fotolexicon. Dat is onder meer te zien in het boek Op je tenen lopen (1998), waarvoor Rona het dagelijks leven volgde van kinderen met de ziekte van Duchenne. Drie jaar werkte ze daaraan, vertelt vriendin Marijke Jalink, die Rona hielp met een aantal van haar fotoboeken („Ik zette wat punten en komma’s”). „Ze logeerde bij mensen thuis zodat ze kon meemaken hoe dat is, als je kind zo’n spierziekte heeft. Hoe dat ochtendritueel gaat, van opstaan en aankleden. Ze voelde zich echt betrokken.”
In 2000 verschijnt Een denkbeeldig Leven, Hongaars Fotoalbum, waarvoor Rona voor langere periode teruggaat naar Hongarije. Het is een boek over het leven zoals het misschien geweest zou zijn als het gezin niet uit Boedapest was vertrokken, over vrienden die de hare hadden kúnnen zijn. Opvallend was dat die ‘vrienden’ op een na allemaal joods bleken, zonder dat ze daar bewust naar had gezocht. Ook verdiept ze zich in het leven Hongaarse van zigeuners, op plekken waar in het verleden de Holocaust plaatsvond. Naarmate ze ouder werd, had ze toch meer met haar afkomst dan ze zelf lang gedacht had.