In Keulen is een tentoonstelling te zien uit 1975: New Topographics, 168 foto's, bijna allemaal in zwartwit, afgedrukt op een klein formaat en ingelijst in eenzelfde wit houten frame. 'Anti-fotografie' luidde destijds het oordeel. Maar deze foto's inspireerden een nieuwe generatie fotografen.
‘De wereld is oneindig veel interessanter dan welke mening van mij ook daarover’, zei de Amerikaanse fotograaf Nicholas Nixon. Nixon was een van de fotografen die in 1975 meededen aan de tentoonstelling New Topographics; 168 foto’s, bijna allemaal in zwartwit, afgedrukt op een klein formaat en ingelijst in eenzelfde wit houten frame.
Het onderwerp: landschappen. Maar dan niet de grootse, meeslepende landschappen zoals we die eerder hadden gezien bij beroemdheden als Ansel Adams (met zijn bombastische bergtoppen en canyons van de Amerikaanse nationale parken) of bij Edward Weston (met zijn gestileerde details van zand, schelpen, aarde). De New Topographics-fotografen hadden geen interesse in het zo fraai mogelijk weergeven van de natuur. Zij hadden gezien hoezeer het landschap in de afgelopen decennia was veranderd en waren tot de conclusie gekomen dat er weinig reden was voor nostalgie. Zij interesseerden zich voor het landschap zoals dat door de mens was vormgegeven, of zoals dat door ingrepen van de mens was veranderd: omvangrijke woonwijken, industriële architectuur, verwaarloosde tussengebieden in suburbs en aan de rafelranden van de stad.
‘De wereld is oneindig veel interessanter dan welke mening van mij ook daarover’
En dus liet Lewis Baltz foto’s zien van een hoek van een bedrijfsloods , een muur van een laboratorium, of een stille weg met op de achtergrond wat vage bedrijfsgebouwen in Costa Mesa, net onder Los Angeles. En Robert Adams fotografeerde de mobile homes en de eentonige, goedkope woningbouw in de troosteloze buitenwijken van Colorado. Joe Deal liet de kurkdroge natuur van Albuquerque zien, met daarin wat vage woningbouw – alsof die huizen daar ook maar per ongeluk waren neergezet en zelf geen flauw idee hadden wat ze daar stonden te doen. De enige die kleur – minimaal, wat uitgebleekte doffe tonen – in de expositie bracht was Stephen Shore, met zijn desolate straten in Montana, Texas en Canada. Bij Shore zien we zelfs, heel sporadisch, een mens op de foto, of een oude hond, weggestopt aan de zijkant van het beeld.
Het mag duidelijk zijn; de wereld die deze fotografen lieten zien was niet bijzonder uitnodigend. Zij schetsten een beeld van verlaten, vertwijfelde plekken. Dodelijk saai, eigenlijk. De foto’s waren uniform in presentatie, prozaïsch in onderwerpkeuze. De positie van het onderwerp in de foto, als er al een onderwerp was, moest centraal zijn, frontaal, neutraal. Geen opsmuk, de realiteit was immers goed genoeg. ‘Anti-fotografie’, zo werd hun werk ook wel getypeerd. De samensteller van de expositie, William Jenkins, zei erover: ‘De fotografen van New Topographics zochten schoonheid in het banale; ze benaderden hun onderwerp eerder met een antropologische blik dan met een kritische, en zagen hun werk eerder als wetenschap dan als kunst.’
‘Ze benaderden hun onderwerp eerder met een antropologische blik dan met een kritische, en zagen hun werk eerder als wetenschap dan als kunst’
En nu – ruim 35 jaar later – is New Topographics opnieuw te zien. Vreemd eigenlijk. Bij een film zien we dat nog weleens; een remake, maar een tentoonstelling die opnieuw wordt samengesteld, dat gebeurt niet vaak. In 1975 werd de show ook behoorlijk verguisd; deze visie vond men toch wel erg onromantisch. En er waren ook helemaal niet zoveel mensen die hem hadden gezien; de show reisde langs een aantal musea in de Verenigde Staten, en deed in verkleinde vorm ook nog Groot-Brittannië aan. Er verschenen wat recensies in kranten en kunsttijdschriften. En dat was dan dat.
Toch, en dat is ook de reden voor de comeback, heeft de tentoonstelling een enorme impact gehad op de ontwikkeling van de fotografie. Niet alleen omdat er enorm veel discussie op gang kwam over de rol van documentairefotografie, maar ook omdat het werk van een nieuwe generatie erdoor beïnvloed werd. Je ziet de koele en zakelijke manier van registreren terug in het werk van hedendaagse fotografen als Thomas Ruff, Andreas Gurksy, en Thomas Struth, allemaal behorend tot de absolute wereldtop en allemaal leerlingen van het Duitse echtpaar Bernd en Hilla Becher, de enige buitenlanders die aan New Topographics deelnamen.
En zeer waarschijnlijk was de Nederlandse fotograaf Hans Aarsman zonder deze tentoonstelling uit 1975 nooit in 1988 met zijn Citroënbus op pad gegaan om het Nederlandse landschap vast te leggen. Ook hij verklaarde zich voorstander van een fotografie die slechts moest registreren. Aarsman: ‘Geen bijzondere composities, geen in het oog springende trucs, geen interessant gedoe. Wat overblijft is het gefotografeerde, verder niets.’
‘Geen bijzondere composities, geen in het oog springende trucs, geen interessant gedoe. Wat overblijft is het gefotografeerde, verder niets’
In de tentoonstelling in Keulen zijn ruim 100 van de oorspronkelijke 168 foto’s uit 1975 te zien. Nog steeds even saai, maar nu met een toegevoegde waarde: dus dít waren die foto’s die zo veel teweeg hebben gebracht. In al hun eenvoud en uniformiteit hebben ze toch iets magisch.
New Topographics Photographs of a Man-altered Landscape Tot 27 maart in de Photographische Sammlung van de SK Stichtung Kultur, Im Mediapark 7 te Keulen. Informatie: photografie-sk-kultur.de