Eindelijk, het Tate Modern heeft nu ook een curator fotografie. Het Londense instituut pakt dit jaar uit met enkele grote fototentoonstellingen en schaart zich hiermee in een groeiende rij grote musea en instanties die hun fotocollectie een zelfstandige positie geven.
De eerste internationale fototentoonstelling in het Victoria & Albert Museum (V&A) in 1858 was eigenlijk helemaal geen succes. Dat lag niet aan de foto’s, want met werk van fotografen als C.L. Dodgson (beter bekend als Lewis Caroll, auteur van Alice in Wonderland), Gustave Le Gray en Édouard Baldus hadden ze het beste van het beste in huis gehaald. Het probleem was het publiek. Dat vond z’n weg niet naar het V&A, toen nog South Kensington Museum. Waarschijnlijk lag het gebouw – twee mijl verwijderd van Picadilly Circus – te ver uit de richting, of was de entreeprijs van één shilling voor veel mensen simpelweg te hoog.
Inmiddels is de fotocollectie van het Victoria & Albert Museum uitgegroeid tot een van de grootste en belangrijkste ter wereld. Het museum bezit meer dan 500.000 foto’s, publiceerde tientallen boeken, en organiseerde talloze tentoonstellingen over fotografie. Dit najaar, op 25 oktober, bereikt het V&A een nieuwe mijlpaal met de opening van de expositieruimte The Photographs Gallery. De eerste twee exposities zijn gewijd aan de Britse, 19de-eeuwse fotografe Julia Margaret Cameron en aan het werk van Henri Cartier-Bresson.
Tate Modern heeft lang geworsteld met de vraag of fotografie wel als aparte discipline behandeld moest worden
Museale fotocollecties worden langzamerhand volwassen.Tate Modern, onderdeel van de gerenommeerde Tate Gallery, die ook al sinds het eind van de 19de eeuw bestaat, benoemde vorig jaar een curator fotografie. Tate heeft lang geworsteld met de vraag of fotografie wel als aparte discipline behandeld moest worden, legt de nieuwe curator Simon Baker uit. ‘Fotografie heeft eigenlijk altijd al een centrale rol gehad in de geschiedenis van de moderne kunst. Tate verzamelt al sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw fotografie. Maar curatoren werden in het verleden aangenomen op basis van hun kennis van een bepaalde periode of stroming. Omdat ze bijvoorbeeld alles wisten van vooroorlogse kunst, of avant-gardekunst. Niet op basis van een discipline als fotografie of schilderkunst. En natuurlijk speelde ook mee dat het V&A die geweldige collectie al had.’
De manier waarop Tate al die jaren met fotografie omging zegt veel over de positie die de fotografie sinds haar ontstaan, in 1839, had binnen de diverse musea. Lang werden foto’s verzameld omdat ze een reproductie waren van een ander kunstwerk, of als documentatie van tentoonstellingen, puur functioneel dus. Ook waren er stadsarchieven, universiteiten, ziekenhuizen et cetera die fotografie gebruikten als documentatie. Aan die foto’s is pas veel later een esthetische waarde toegekend, waardoor ze plotseling kunst werden genoemd. Daarnaast had je beeldend kunstenaars die fotografie gewoon als een medium gebruikten, naast hun schilderskwast of beitel. En dan waren er ook nog de fotografen die artistieke ambities koesterden en die hun best deden een plekje binnen de beeldende kunst te bemachtigen.
De status van fotografie in het museum was, kortom, niet eenduidig. Dat is ook goed terug te zien in de verschillende plekken die de fotografie kreeg toebedeeld. Als een weeskind dat van pleeggezin naar pleeggezin wordt gestuurd, zo zwierf de fotocollectie van het Stedelijk Museum rond. De collectie begon in de bibliotheek, verhuisde vervolgens naar de afdeling Toegepaste Kunst, ging daarna naar het Prentenkabinet, en ligt nu op de afdeling Collecties en Presentaties.
Ook bij het V&A in Londen begonnen de foto’s in de bibliotheek, om in 1977 te verhuizen naar de afdeling Prints & Drawings. Martin Barnes, senior curator photographs van het V&A: ‘Hoewel het museum al zo lang een collectie heeft, werd pas in 1998 de eerste ruimte speciaal voor fotografie geopend. Nu gaan we nog een stap verder, met de Photographs Gallery. Onlangs namen we ook nog twee nieuwe fotografiecuratoren in dienst. Je kunt dus zeggen dat we de foto steeds serieuzer nemen.’
Als een weeskind dat van pleeggezin naar pleeggezin wordt gestuurd, zo zwierf de fotocollectie van het Stedelijk Museum rond
In Nederland zagen we in het afgelopen decennium een explosie aan fotografie-initiatieven: Foam, Huis Marseille, het Fotomuseum Den Haag en het Nederlands Fotomuseum openden hun deuren. Van de reguliere musea hebben het Stedelijk Museum Amsterdam en het Rijksmuseum de belangrijkste fotocollecties.
Willem Sandberg, directeur van het Stedelijk Museum van 1945 tot 1962, begon al in 1958 een fotoverzameling. Critici verweten hem destijds dat hij door de introductie van een mechanisch medium het museum had ontheiligd. Maar Sandberg wilde daar niets van weten: ‘Natuurlijk kan een foto kunst zijn, zolang die maar door een kunstenaar is gemaakt.’
Halverwege de jaren zeventig betaalde het Stedelijk Museum zo’n $ 100 tot $ 150 per stuk voor werk van de Amerikaanse fotografe Diane Arbus. Absurd lage prijzen, zo lijkt het nu, maar voor die tijd, toen foto’s nog niet werden gezien als ‘unieke’ kunstwerken, heel normaal. Foto’s hadden weliswaar artistieke waarde, maar nog weinig commerciële waarde. Dat is nu wel anders: voor de foto’s van Diane Arbus worden bedragen van een paar duizend tot een paar honderdduizend euro betaald.
De enorme prijsstijgingen hebben natuurlijk hun invloed op de keuzes van musea en instellingen die pas later zijn begonnen met verzamelen. Simon Baker van het Tate: ‘Wij hebben een heel andere start dan bijvoorbeeld het New-Yorkse MoMA, dat al verzamelt sinds in de jaren ’40. Een Man Ray- of een August Sander-collectie, daar hoeven wij niet meer aan te beginnen. Dat is niet alleen onbetaalbaar, ook zijn er andere instellingen zoals het V&A die daarvan al veel in hun collecties hebben. Wij zullen ons gaan richten op de avant-garde: het surrealisme, de Nieuwe Zakelijkheid, Bauhaus.’
‘Natuurlijk kan een foto kunst zijn, zolang die maar door een kunstenaar is gemaakt’
Willem Sandberg, directeur Stedelijk Museum (1945-1962)
Mattie Boom, sinds 1996 conservator fotografie van Het Rijksmuseum, erkent dat de prijzen invloed hebben op het aankoopbeleid: ‘We geven jaarlijks een paar ton uit om de collectie te versterken. De vaste bijdrage van het Rijksmuseum is beperkt, die ligt zo rond de euro 40.000. We moeten het dus hebben van steun uit de particuliere hoek. Gelukkig worden we gesteund door fondsen als de Bankgiroloterij en De Vereniging Rembrandt en krijgen we substantiële steun van sponsors als advocatenkantoor Baker & McKenzie. Zo kochten we het prachtige Gezicht vanaf de Pont Transbordeur (1929) van László Moholy-Nagy met steun van De Vereniging Rembrandt.’
Ook het V&A heeft speciale fondsen. Martin Barnes, senior curator photographs: ‘Het bedrag dat wij kunnen uitgeven wisselt per jaar. Vorig jaar heeft het V&A ongeveer £195.000 aan foto’s uitgegeven. We worden gesteund door diverse fondsen, zoals het Cecil Beaton Royalties Fund en het nieuwe Photographs Acquisitions Committee, dat uitsluitend voor fotografieaankopen fondsen werft.’
Fotografie is big business geworden. De kans dat musea topwerk als dat van Diane Arbus voor een habbekrats kunnen aanschaffen, is voorbij. Maar de gelukkige aankopen van Arbus door het Stedelijk Museum verbleken bij die van de Engelse schilder Roland Penrose. De latere echtgenoot van fotograaf Lee Miller klopte in de jaren ’20 van de vorige eeuw aan bij Robert Capa om foto’s van hem te kopen. Maar de fotograaf was niet thuis. Z’n moeder wel, en die had geen flauw idee van wat de foto’s van haar zoon moesten kosten. Ze haalde er een weegschaal bij en vroeg aan Penrose wat hij per kilo wilde betalen.
Beroemde fotocollecties
Victoria & Albert Museum, Londen Opgericht in 1856. Hier bevindt zich de nationale collectie fotografie van Groot-Brittannië. Blinkt uit in eigenlijk álles. Zo bezit het V&A 264 foto’s van Julia Margaret Cameron, 433 van Eugène Atget, meer dan 1000 van Cecil Beaton en 645 van Bill Brandt. Op 25 oktober opent een nieuwe permanente expositieruimte, de Photographs Gallery.
Tate, Londen Sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw. Richt zich vooral op de avant-garde fotografie. Kocht afgelopen jaar onder meer werk van een aantal Japanse fotografen en Boris Mikhailovs installatie Red. Onder de nieuwe fotografiecurator Simon Baker pakt Tate komend seizoen uit met vier grote fototentoonstellingen, met onder meer werk van Diana Arbus en Don McCullin.
Museum of Modern Art (MoMA), New York Verzamelt sinds 1930. Het museum bezit meer dan 25.000 foto’s, niet alleen van kunstenaars maar ook van fotojournalisten, wetenschappers en amateurs. Op dit moment zoekt het museum een nieuwe curator met net zo veel gezag als Peter Galassi, die dit jaar na twintig jaar afscheid nam.
Rijksmuseum, Amsterdam Verzamelbeleid start in 1996. Beheert de Nationale Fotocollectie van ruim 150.000 foto’s, die in 2013 terugverhuist naar het gerestaureerde Rijksmuseum. Tot die tijd wordt elders geëxposeerd. Vanaf 15 oktober is in het Amsterdam Museum De Burgemeesters te zien, een werk dat Dana Lixenberg maakte in het kader van Document Nederland. Foto’s van schilder George Breitner zijn vanaf 3 november te zien in het Institut Néerlandais in Parijs.
Stedelijk Museum, Amsterdam Sinds 1958. De fotocollectie bevat inmiddels zo’n 11.000 foto’s, de meeste uit de 20ste en 21ste eeuw. De kern ervan is de naoorlogse documentairefotografie van fotografen als Emmy Andriesse, Carel Blazer, Cas Oorthuys en Eva Besnyö. De heropening van het Stedelijk Museum wordt verwacht in 2012. In The Temporary Stedelijk is nu werk uit de collectie te zien van onder anderen Lothar Baumgarten.