Als supermodellen staan ze te poseren, de bomen van Myoung Ho Lee. De stam fier rechtop, de takken als armen.
Als supermodellen staan ze te poseren, de bomen van Myoung Ho Lee. De stam fier rechtop, de takken als armen. De Zuid-Koreaanse Myoung Ho Lee (1975) fotografeert al jaren solitaire bomen in hun landschap. In verschillende seizoenen (met winterse sneeuw, kaal na de herfst, in volle glorie in de zomer) en op verschillende tijdstippen van de dag (met rood avondlicht, in fris ochtendgloren, in een donkere nacht). Hij isoleert de boom door er een enorm canvas doek achter te spannen.
In principe doet Lee met bomen wat Richard Avedon deed met mensen: zoek een bijzonder exemplaar, hang er een wit doek achter en haal hem zo uit zijn context. Maar Lee doet het weer net iets anders: zijn beelden laten ook het landschap eromheen zien. Hij speelt een spel met echt en onecht, met natuur die er gewoon ‘is’ maar die ook continu verandert door ingrepen van de mens.
Dat is het conceptuele deel van het werk van Lee. Dat andere is puur esthetisch. Lee is niet de eerste die gegrepen is door de soms overweldigende schoonheid van bomen. Dürer, Rembrandt, Cézanne, Van Gogh, Le Gray, Strand, Adams, Cartier-Bresson – bij allemaal vinden we wel ergens die speciale eik, esdoorn, den of wilg. Bij sommigen is die machtig en majestueus, bij anderen poëtisch of abstract.