Het mag dan een een nepparadijs zijn dat Ryan McGinley in zijn foto's laat zien, heerlijk is het er wel.
Een jongen fietst in zijn eentje door het bos. Zilveren zonnestralen schijnen door de takken op zijn blote lichaam.
Een groep naakte jongens en meisjes rent een idyllisch
bergmeer in, het water spettert om hun voeten. Een van hen strekt
zijn armen de lucht in en springt omhoog. Heel even zweeft hij, al
zijn jongemannenkracht en levenslust samengebald in die ene
beweging.
Een jongen zwemt onder water, het halflange haar golft langs
zijn gezicht, de ogen gesloten. In het water dansen tientallen
kleine lichtjes – de zon die wordt weerkaatst door het heldere
water – als sterren om hem heen.
Met de foto’s uit de serie Celebrating Life die de Amerikaanse
fotograaf Ryan McGinley maakte van een groep jongeren in de
natuur van Vermont, zijn we in het paradijs beland. Bleke
bosnimfen en magere jongens van rond de twintig rennen door
zonovergoten bloemenvelden, zwemmen in bergmeertjes,
stikken bijna van de lach als ze met z’n vijven in een veel te klein
bad zitten en springen uitgelaten als kleuters op een trampoline.
Iedereen is bloot, mooi, jong. Er is geen terughoudendheid, maar
volledige overgave. Geen ironie, slechts onschuld. Het Hof van
Eden, voordat Adam en Eva van de appel eten en beseffen dat ze
Gods wil negeerden en uit schaamte voortaan hun naakte
lichamen bedekken. Een roadtrip zoals de schrijver Jack Kerouac
die in 1957 beschreef, waarbij niets moet en niets hoeft, behalve
het leven ondergaan zoals zich dat aandient – elke dag opnieuw:
„Niets achter me, alles ligt voor me, zoals altijd on the road.”
Foto’s van uitdagende en rebelse jongeren, het liefst naakt, die
zich niet zo bar veel lijken aan te trekken van wat de wereld van
hen vindt. Het is het handelsmerk van Ryan McGinley (New Jersey,
1977), die in 2000 doorbrak met zijn allereerste tentoonstelling
The Kids Are Alright, genoemd naar de muziekdocumentaire over
The Who uit 1979. Het waren foto’s van zijn skatende, blowende,
drinkende, vrijende vriendengroep in New York. McGinley
groeide op in het tijdperk vóór zerotoleranceburgemeester
Giuliani, toen de stad rauwer en wilder was dan nu en aids zijn
eerste slachtoffers eiste –McGinleys oudere broer (net als hij
homoseksueel) stierf aan aids.
Het was de tijd dat hiphop, skateboarden en graffiti de
straatcultuur bepaalden, en McGinley na school meestal op
Washington Square rondhing, de plek waar filmmaker/fotograaf
Larry Clark foto’s van de skatende tieners kwam maken en waar hij
zocht naar amateurspelers voor zijn controversiële film Kids
(1995). Harmony Korine, McGinley’s skateboardvriend, toen nog
maar 22, zou er het script voor schrijven (en later zelf films gaan
regisseren, onder andere Spring Breakers in 2012). Leo Fitzpatrick,
een andere vriend, kreeg de hoofdrol. Voor Chloë Sevigny, die op
dat moment nog werkte bij de Liquid Sky Boutique in Lafayette
Street, waar de hele skatebende rondhing en waar zij die het
betalen konden hun streetwear kochten, betekende de film het
begin van haar carrière als actrice.
In The Kids are Alright toonde McGinley snapshotachtige foto’s
van zijn geschaafde rug nadat hij op zijn fiets door een auto was
aangereden, of van zijn bebloede gezicht nadat hij een aanvaring
had gehad met een man die hem uitschold voor flikker. Van
vrienden die nog nagloeien van een avond seks, nachtelijke
braspartijen en drugsgebruik. Rauw werk dat doet denken aan de
fo to’s van Nan Goldin, die begin jaren tachtig haar bohémien
vriendengroep van de Lower Eastside fotografeerde, of aan de
beelden van de Duitser Wolfgang Tillmans, van zijn extraverte
scene in de Berlijnse en Londense clubs en de gay scene. Alleen
dan zonder de écht donkere randjes. Want die schaafplek, die viel
uiteindelijk best wel mee. En dat bebloede gezicht… McGinley lijkt
vooral na te genieten van de gebroken neus die hij de man die hem
uitschold net heeft bezorgd en zal later, in 2008 op de site van
Vi ce , vertellen hoe hij en zijn toenmalige vriendje gillend van het
lachen wegrenden van de plek waar het gevecht had plaatsgevonden.
Ademen de foto’s van Goldin een destructieve zwaarte, en is de
seks bij Tillmans soms expliciet en roepen zijn foto’s daardoor veel
weerstand op –bij McGinley zijn het toch vooral vrolijkheid,
levenslust en optimisme die de boventoon voeren. In zijn foto’s is
weliswaar veel bloot te zien – echt prikkelend worden ze nooit. Het
is living on the edge, maar net niet eroverheen.
Sylvia Wolf, destijds curator van het Whitney Museum in New
York, was onmiddellijk betoverd door de, zoals ze het zelf noemde
‘primitieve energie’in zijn foto’s, die haar deed denken aan de
schilderijen van Keith Haring en Jean-Michel Basquiat. McGinley
was in 2003, hij was toen 25, de jongste kunstenaar ooit met een
solotentoonstelling in het prestigieuze Whitney. Daarna ging het
snel. Hij won prijzen, exposeerde zijn werk wereldwijd – in 2007
was Celebrating Life nog te zien in het Amsterdamse fotomuseum
Foam – en kreeg nieuwe vrienden en bewonderaars: Jack Walls (de vriend van Robert Mapplethorpe), actrice Tilda Swinton,
AgnèsTroublé (agnès b.). De modewereld werd aangetrokken
door zijn lifestyle-achtige werk en dat leverde hem opdrachten op
voor tijdschriften en kranten als W,Vice en The New York Times
Magazine en reclamecampagnes voor onder andere Marc Jacobs,
Pringle of Scotland, Wrangler en Levi’s.
Maar er is ook kritiek. Ken Johnson, de kunstcriticus van The
New York Times schreef vorig jaar een vernietigende recensie
naar aanleiding van de expositie Yearbook van McGinley in de
New Yorkse Team Gallery. Er hingen zo’n zevenhonderd foto’s
van –ook hier weer –mooie, jonge, naakte mensen. Veel van
hen met tatoeages en piercings. Extravert, uitbundig, provocerend..
Ogenschijnlijk tegendraads, terwijl het toch duidelijk was dat
de fotograaf zich hier keurig voegde in „een kapitalistische
economie waarin het juiste lichaam wordt gebruikt als
handelswaar ”. De muren en zelfs het plafond hingen er vol
mee, waardoor de foto’s als een soort behang de galerie
bedekten. Iedereen op de foto’s was even gezond, aantrekkelijk
en fit, brieste Johnson. „Niemand is dik, oud, gehandicapt of op
een andere wijze imperfect. […] Je hebt meer het idee dat je hier
in een hippe kledingboetiek bent dan in een kunstgalerie.”En
dan had iedereen op die foto’s ook nog eens zichtbaar lol. „Zeer
depr imerend”, concludeerde de 62-jarige criticus.
Het klinkt een tikkeltje zuur. Als het gaat om het commercieel
inzetten van jeugd en schoonheid zou Johnson zo’n beetje de
halve fotografiegemeenschap mogen afserveren. Denk aan
klassieke estheten als Man Ray, Horst P. Horst, Irving Penn. En
aan fotografen die naam maken in de wereld van kunst- of
documentairefotografie en hun stijl vervolgens ten gelde
maken in die ‘kapitalistische economie’: Nan Goldin en Pieter
Hugo voor Botega Veneta, Magnum-fotograaf Alec Soth voor
Jack Spade, Cindy Sherman voor Balenciaga, Marc Jacobs en
cosmeticamerk M.A.C., of Anton Corbijn, die voor de recente
Dior-campagne actrice Natalie Portman fotografeerde.
Toch is Johnson de eerste niet die zich ergert aan de
verwende, westerse jongeren die McGinley fotografeert. Die in
z o’n luxe wereld leven dat ze het zich kunnen permitteren de
volwassenheid nog even uit te stellen. Een wereld die
bovendien ook nog fake is. Want waren de mensen op zijn foto’s in
het begin van zijn carrière nog écht zijn vrienden – toen McGinley na de eerste roadtrip naar Vermont merkte dat er zonder de stadse
dynamiek toch wel erg weinig gebeurde op dat platteland, besloot hij de spontaniteit een handje te helpen. De jongens en meisjes die we zien in zijn foto’s zijn gecast, sommigen zijn professioneel model. Dat houdt in dat ze elkaar niet kennen, niet met McGinley noch met elkaar bevriend zijn, en dat ze betaald worden voor die paar weken on the road. Of korter, want soms werd om de week een verse ploeg ingevlogen. Het vastleggen van een ongekunsteld, écht moment duurt soms uren. In een verslag van zo’n reis in 2007 in New York Magazine wordt beschreven wat er zo allemaal meegaat: vier assistenten, een trampoline, een rookmachine, vuurwerk en een boombox. McGinley droeg op de set –want zo praat hij er zelf in diverse interviews over: als een filmset, met een script dat gevolgd wordt en acteurs die daarin hun rollen spelen – een T-shirt met de tekst: Don’t talk to me unless you’re naked.Tot zover het paradijs.
Nou is McGinley de eerste die toe zal geven dat hij een schijnwereld creëert. In 2007 zei hij tegen The New York Times: „Het is een wereld die niet bestaat, een fantasie. Een leven zoals ik het graag zou willen l eve n . ”Met zijn foto’s uit Celebrating Life suggereert hij echter authenticiteit. Een romantisch idee van een natuur die fundamenteel goed is, met jonge mensen die staan voor
oorspronkelijkheid en puurheid. Hij komt daarmee –net zoals veel
beeld- en reclamemakers – tegemoet aan ons verlangen naar
authenticiteit, de heilige graal van de zoekende moderne mens.
Hoewel zijn paradijs een geconstrueerde werkelijkheid is,
appelleert McGinley aan een diep menselijk verlangen. Een
verlangen naar jong zijn, vrij zijn, geen zorgen hebben en doen wat je hart je ingeeft. Naar Sturm und Drang en de melancholie van de jaren die naar volwassenheid leiden. Het is dat gevoel dat de foto’s van McGinley zo aantrekkelijk maakt. Niet alleen voor een jong publiek, maar ook voor wie die de twintig allang gepasseerd is.