Werk van de 88-jarige Eddy Posthuma de Boer is te zien in het Fotomuseum Den Haag. Op zijn reizen had hij oog voor ellende. „Ik fotografeerde wat ik zag. Dan moet je niet kinderachtig zijn.”
Hij staat bovenaan de steile trap op me te wachten. Eddy Posthuma de Boer, 88-en-een-half, Photographe, zoals het Franstalige bordje op zijn voordeur vermeldt. Een frêle man met een kalend hoofd en een grijs baardje, die me energiek een hand geeft en me helder aankijkt – dat wil zeggen: met één oog. Een van zijn brillenglazen is afgeplakt met zwart tape, dat provisorisch om de randen van het glas heen is gefrummeld. „Ik ben m’n eigen opticien, ha ha. Tja, op mijn leeftijd heb je nou eenmaal wat slijtage aan je lichaam. Een half jaar geleden kreeg ik een herseninfarct en toen heeft het rechteroog een optater gehad. Sindsdien maken mijn ogen ruzie met elkaar. Dan is het lekker rustig als ik er eentje afplak. De oogarts zegt: daar gaan we wat aan doen. Maar komt u binnen.”
Zijn ruime studio, op de tweede verdieping boven zijn woonhuis in Amsterdam-Oost, is volgepakt met boeken, fotodozen, mappen, papieren. Aan de muren hangen foto’s en kunstwerken, aan het plafond bungelt een kartonnen theepot van Klaas Gubbels. Naast deze ruimte bevindt zich nog een klein kamertje, ook volgestouwd met dozen en boeken, waar een veldbed staat met een deken en een kussen. „Vroeger had ik hier mijn donkere kamer. Nu ga ik er soms even liggen als ik moe ben.”
Dit weekend opent in het Fotomuseum Den Haag een tentoonstelling van circa 180 foto’s van Eddy Posthuma de Boer, die bekendstaat om zijn documentaire, humanistische fotografie en wel gezien wordt als de meest bereisde fotograaf van Nederland. Hij fotografeerde voornamelijk op straat; in Nederland vooral in Amsterdam, daarbuiten zo’n beetje over de hele wereld – hij bezocht zo’n negentig landen.
Op de stapels fotodozen in zijn atelier schreef hij met zwarte stift de landennamen: Rusland, Engeland, Spanje, Portugal, Pakistan, Rwanda, Japan, Mali, Gambia, Kenia, Mexico, Noord-Afrika, India, Nairobi, Cambodja. „Ik ben heel goed in het stapelen van dingen, ken je dat? Omdat ik niks kan weggooien. Dan heb ik een foto nodig en dan zit die net onderaan de stapel, of in het midden. Het is altijd zoeken. En omdat ik niet meer zo goed zie, heb ik soms een loep nodig. Maar godzijdank heb ik een uitstekend geheugen en kom ik er altijd wel uit.”
Eigenlijk, zegt hij, heeft hij twee geheugens: „Mijn hoofd en mijn archief
Eigenlijk, zegt hij, heeft hij twee geheugens: „Mijn hoofd en mijn archief. Ik heb een groot deel van mijn leven analoog gefotografeerd. En al die negatieven en dia’s ben ik nu aan het inscannen in de computer. Dat doe ik allemaal zelf. Ik ben daar inmiddels heel bedreven in.”
Straatleven
Het Haagse Fotomuseum toont dit voorjaar onder andere de zwart-witbeelden uit de eerste grote solotentoonstelling van Posthuma de Boer in 1961 in Stedelijk Museum Schiedam. De expositie werd destijds samengesteld door Pierre Janssen, toen nog curator daar, later werd hij bekend met zijn televisieoptredens.
Het zijn vooral foto’s van het Amsterdamse straatleven eind jaren 50 – donker en dramatisch gedrukt, haast romantisch. We zien grofkorrelige beelden van katten die op daken rondscharrelen, uitbundige jonge mensen in het uitgaansleven, twee oude dametjes die gedecideerd door het Vondelpark stappen. Daarnaast is er onder andere gekozen voor een aantal van zijn vele schrijversportretten – Campert, Mulisch, Komrij, Schierbeek, Reve en natuurlijk Cees Nooteboom, met wie hij voor het tijdschrift Avenue vanaf de jaren 60 legendarische reisreportages maakte.
Over zijn foto’s die hij maakte voor de Wereldtentoonstelling van 1970 in het Japanse Osaka, die nu voor het eerst in vijftig jaar worden geëxposeerd, heeft Posthuma de Boer zijn bedenkingen. De kleurenbeelden tonen een Nederland waar positivisme, vooruitgang en harmonie de boventoon voeren. Een groepje stoere trambestuurders bij de remise in de Amsterdamse Havenstraat, een lachende crew van een DC8 van Martinair op Schiphol, vrolijke schoolkinderen, blakende gezinnen die braaf poseren voor een fotograaf in een tijd dat dat nog bijzonder was.
Promotiemateriaal voor een succesvolle Nederlandse naoorlogse samenleving. „Ik ben er niet tegen hoor, dat ze dit laten zien. En het was destijds een leuke opdracht om aan te werken, met allemaal bijzondere mensen. Frans Weisz was erbij betrokken, Wim Crouwel, en de architecten Carel Weeber en Jaap Bakema, die nog moest huilen toen duizenden Japanners de eerste dag het Nederlandse paviljoen binnenstroomden. Maar met alle respect; het was een opdracht, ik fotografeerde wat me werd opgedragen. Het geeft natuurlijk een aardig beeld van hoe Nederland eruitzag eind jaren 60, maar het staat niet voor mijn ziel en mijn leven.”
Want dat, benadrukt hij, zit voor hem toch meer in het weergeven van de échte werkelijkheid. Laten zien wat er op de wereld speelt, buiten die welvarende cocon die Nederland is. En dan vooral met oog voor mensen die het moeilijk hebben en die kwetsbaar zijn.
Toen ik voor de Volkskrant ging werken zei mijn vader misprijzend: werk jij voor die roomsen?
Eddy Posthuma de Boer werd in 1931 in Amsterdam geboren als zoon van een „gastarbeider uit Friesland”. Zijn moeder was „een echte Amsterdamse vrouw, haar moeder kwam uit de Jordaan, haar vader was van Kattenburg. Die was bij de marine. We werden keurig opgevoed, moesten met twee woorden spreken en altijd beleefd zijn. Mijn moeder had een prachtige slagzin: Je móét poepen, en de rest moet je vragen. Die is goed hè.”
Toen Posthuma de Boer in de oorlog en boxcameraatje kreeg, „een heel goedkoop ding, met papierfilm”, ontstond zijn liefde voor de fotografie. Na baantjes bij het ANP en verschillende fotografen begon hij in 1953 voor zichzelf. Hij hing rond op het Leidseplein, ontmoette daar kunstenaars, schrijvers en dichters, werd lid van kunstenaarssociëteit De Kring en later van de fotografenclub GKf. Al snel kwamen er opdrachten voor Het Parool en de Volkskrant. „Toen ik voor de Volkskrant ging werken zei mijn vader misprijzend: werk jij voor die roomsen? Ja! zei ik, en er gaat een wereld voor me open. Ik was niet zo dol op mijn vader, het was een linkse fanaat, een Friese anarchist die heel strikt een aantal dogma’s volgde. Ik vind: in de journalistiek moet je openstaan voor alles wat er in de wereld gebeurt, nieuwsgierig zijn.”
Kwetsbare kinderen
Toen hij 65 werd besloot Posthuma de Boer: „Kom, we gaan iets serieus doen. Met pensioen kon ik niet als freelance fotograaf – denk je dat Picasso ophield met schilderen toen hij 65 werd? In samenwerking met een aantal ngo’s ben ik me gaan toeleggen op kinderen die door natuur- of oorlogsgeweld geen fijne, mooie jeugd hebben, die kwetsbaar zijn. Dat heeft te maken met de Tweede Wereldoorlog. Ik zat in de klas in Amsterdam-Zuid met veel Joodse kinderen. Op een dag was er een razzia, de hele buurt werd uitgekamd. Toen mijn broertje en ik naar het Olympiaplein renden, stonden daar allemaal trams klaar. Ik zag dat mijn klasgenootjes erin zaten, Paul Duizend, die altijd naast me zat in de schoolbank, en zijn tweelingbroer Harold. We hebben nog naar elkaar gezwaaid. Ze waren 14 toen ze uiteindelijk in Sobibor vermoord werden. Dat is een verhaal dat nooit meer uit je ziel gaat.”
Hij heeft veel ellende gezien tijdens zijn reizen, vertelt hij. Waanzinnige armoede in Kazachstan en Tadzjikistan. Leukemiepatiëntjes en hun radeloze ouders in Bagdad, toen het land in 1990 werd geboycot en er geen medicijnen waren om de kinderen te helpen. Drugsverslaafden in de Colombiaanse hoofdstad Bogotá, „Kinderen nog, die onder een zeiltje op straat lagen en verder helemaal niks meer hadden. Voor veel mensen is de wereld geen pretje.”
Niet dat ik stond te janken in de doka, maar dan denk je wel: potverdomme!
Huilen moest hij alleen tijdens het fotograferen van de sterfscène van La Bohème: „Ik ben getrouwd met een operazangeres, dus ik was zeer geïnteresseerd in opera. Tegen de hoofdredacteur van Avenue zei ik: ik wil een serie maken over sterfscènes op het toneel. Ik reisde door heel Europa, mocht bij een aantal generale repetities zijn. Bij La Bohème kwamen de tranen. Dan komt die muziek zó over je heen. Het kwam niet door het beeld, want dan ben ik bezig met: wat is de beste compositie, welke hoek zal ik kiezen, hoe valt het licht?”
„Kijk, als ik naar Bogotá of Bagdad ging, dan was het de bedoeling dat ik fotografeerde wat ik zag. Dan moet je ook niet kinderachtig zijn. Daar moet je doorheen, die ellende. De tranen komen bij wijze van spreken later. Niet dat ik stond te janken in de doka, maar dan denk je wel: potverdomme! Die emotie komt er door middel van mijn foto’s uit. Dat zijn de getuigen van wat ik zag.”
Eddy Posthuma de Boer. De eerste foto van God. 18 januari t/m 26 april in het Fotomuseum Den Haag. Eddy Posthuma de Boer. De wereld van Eddy. 25 januari t/m 7 maart in de Torch Gallery in Amsterdam.
EDDY POSTHUMA DE BOER
Eddy Posthuma de Boer (Amsterdam, 1931) staat bekend als een van de meest bereisde fotografen van Nederland. Hij maakte naam met zijn reisreportages voor tijdschrift Avenue, vaak gemaakt samen met Cees Nooteboom.
Hij werkte onder andere voor Het Parool, de Volkskrant, de Holland Herald (KLM) en Studio (KRO).
Zijn werk werd veelvuldig tentoongesteld in Nederlandse musea en hij maakte verschillende fotoboeken. In 1997 kreeg hij de Kees Scherer Prijs.
Hij is sinds 1961 getrouwd met de zangeres en musicologe Henriëtte Klautz. Ze hebben twee dochters: de fotografe Tessa Posthuma de Boer en de schrijfster Eva Posthuma de Boer.