Als schilder werkte Julian Schnabel in de overtreffende trap. Als filmer en fotograaf toont hij ook een ingetogen kant. In Den Haag zijn zijn polaroids te zien.
De catalogus bij de tentoonstelling van de polaroidfoto’s van Julian Schnabel is werkelijk prachtig. Groot. Mooi papier. Prachtige canvas omslag die het boek een monumentaal karakter geeft. En je komt direct heftig binnen in dit boekwerk: grote, van het papier afspattende foto’s van vage natuurbeelden met daarop rode vlekken – verf, bloed, nee toch? – met woeste halen op het papier aangebracht.
In de tentoonstelling van Julian Schnabel is het niet anders: oversized polaroids van grote beroemdheden (Max von Sydow, Lou Reed, Christopher Walken) en enorme ateliers waar de kunstenaar werkt aan enorme doeken.
Alles bij Julian Schnabel had, en heeft nog steeds, een overtreffende trap. Hij was de schilder die in de decadente en superrijke jaren tachtig beroemd werd; de tijd van ‘Greed is Good’ – de beroemde slogan van het hoofdpersonage Gordon Gekko in de film Wall Street, door Schabel blijkbaar geïnterpreteerd als ‘Groot is goed’. Hij maakte metersbrede en -hoge doeken met daarop vele dikke lagen verf en, alsof dat nog niet genoeg was, allerlei dingen op het doek vastgeplakt, -geniet en -getimmerd: scherven, serviesgoed, meubelstukken. Zijn beeldhouwwerken waren van een monumentaal formaat, en ook met zijn uitspraken over zichzelf toonde hij zich niet de meest bescheiden artiest: ‘I’m the closest thing to Picasso that you’ll see in your fucking life’ – hij schijnt het echt gezegd te hebben. Het ging erin als koek. Het geld in de New Yorkse kunstscene stroomde immers als water en schreeuwerigheid was bon ton.
‘I’m the closest thing to Picasso that you’ll see in your fucking life’ – hij schijnt het echt gezegd te hebben
In de jaren negentig voegde Schnabel een aantal films aan zijn oeuvre toe. Onder meer Basquiat (1996) over de New Yorkse schilder Jean-Michel Basquiat die in Andy Warhol-kringen verkeerde. In 2007 volgde – en dat is een merkwaardige wending in het hele verhaal – The Diving Bell and the Butterfly . Waarom merkwaardig? Omdat deze laatste film – winnaar van de prijs voor Beste Regie op het Filmfestival van Cannes in 2007 – niets bombastisch, niets groots heeft. De film gaat over Jean-Dominique Bauby, hoofdredacteur van de Franse Elle, die op 43-jarige leeftijd door een hersenbloeding volledig verlamd raakt en alleen nog maar zijn linkeroog kan bewegen, waarmee hij weer opnieuw leert communiceren. Een breekbaar meesterwerk, riepen de critici, een menselijk, empathisch verhaal, wonderschoon en ingetogen verfilmd.
De polaroids die nu in het Haagse Fotomuseum te zien zijn, hangen een beetje tussen deze twee sferen in. Het ene moment zie je ongelimiteerde uitbundigheid, net iets te vet aangezet. Het volgende weet Schnabel je toch te raken.
Het kleurenportret dat Schnabel maakte van Mickey Rourke valt binnen de eerste categorie. Mickey Rourke, spierballen, tatoeages, cowboyhoed, maakte in de jaren tachtig furore in een aantal films, waarna het al snel bergafwaarts ging met z’n carrière. Het is dat hij in 2008 nog schitterde in Darren Aronofksy’s The Wrestler, anders waren we hem waarschijnlijk allang vergeten. Op één foto is Rourke op z’n rug te zien, met al die tatoeages, op de andere staat Schnabel naast Rourke en heeft hij zichzelf rood geschilderd. Op de foto is met een grove kwast ‘Mickey’ geschilderd. Waarschijnlijk is het een terloops gemaakt vriendenportret dat echter aan de muur van een museum kil en afstandelijk overkomt. Ook de foto’s van zijn verschillende studio’s in Montauk en New York, met kunstwerken of surfboards tegen de muur, raken niet.
Blijkbaar weet Julian Schnabel naast al zijn protserige schreeuwerigheid toch ook te ontroeren
Maar dan is daar dat portret uit 2004 van zijn 11-jarige tweelingzoons Cy en Olmo. Wonderschoon: twee jonge kinderen met op de achtergrond rode bloemen. Vier jaar later fotografeert hij ze als twee kwetsbare adolescenten, het haar lang, de blik puberaal arrogant. Ook het portret van Stella, zijn dochter uit het eerste huwelijk, is kwetsbaar, evenals de foto’s die hij maakte van Christopher Walken en Max von Sydow.
Het zal zeker ook de techniek zijn – de aflopende zwarte randen, de sepiakleuring die over veel zwart-witbeelden hangt – die een schilderachtige sfeer van verstilling en nostalgie en schoonheid oproept. Maar hoe het ook zij: het werkt wel. Blijkbaar weet Julian Schnabel naast al zijn protserige schreeuwerigheid toch ook te ontroeren.
Julian Schnabel, Polaroids, t/m 27 maart in het Fotomuseum Den Haag, fotomuseumdenhaag.nl