Fotograaf Monique Belier had in haar jeugd in een Noord-Hollands dorp een multiculturele vriendengroep. Ze vraagt zich af hoe dat voor hen was: als een van de weinige kinderen van kleur opgroeien in een wit dorp.
De een zei: ik werd gepest en getreiterd. De ander: ik heb alleen maar goede herinneringen. Toen Monique Belier een aantal vrienden en kennissen van vroeger en nu de vraag stelde: hoe was dat nou, om als een van de weinige kinderen van kleur op te groeien in een wit dorp, kwamen er verschillende verhalen naar boven. Een vrouw werd als achtjarige uitgescholden voor poephoofd, een ander gaf aan dat het grootste deel van haar jeugd „vrij, veilig en fijn” was.
In mijn tienerjaren, vertelt fotograaf Monique Belier (49), had ik een grote, hechte vriendengroep, waarvan de meeste jongens en meisjes niet wit waren. „We zaten op verschillende scholen, hingen wat rond in het dorp, kwamen bij elkaar thuis, gingen naar de disco in Enkhuizen. We hielden van dansen, van oude soul, van The Jacksons en The Supremes. Nooit hadden we het over afkomst. Mensen buiten ons clubje riepen wel eens iets racistisch. Daar haalden we dan onze schouders over op. Binnen onze groep speelde zwart of wit geen rol. Dat hield ook in dat ik er destijds nooit bij stilstond hoe dat eigenlijk voor mijn vrienden was – opgroeien in een dorp waar je vaak de enige in een klas bent die anders is.”
Belier bracht haar jeugd door in het Noord-Hollandse Bovenkarspel, waar destijds nog niet veel mensen van kleur woonden. Bovenkarspel werd in de jaren zeventig, samen met onder andere Hoogkarspel, Grootebroek en Enkhuizen, aangewezen om de groeiende bevolking van de Randstad en met name Amsterdam op te vangen. Gelijktijdig met de autochtone Amsterdammers kwamen er in de jaren zeventig en tachtig ook gezinnen uit bijvoorbeeld Suriname en de Antillen die kant op, en groeiden hun kinderen op in voornamelijk witte dorpen.
Pas toen Belier op haar dertigste aan een vriend uit New York het verschijnsel Zwarte Piet probeerde uit te leggen, drong het écht tot haar door: ja, er ís racisme. „Naïef misschien, maar het prettig samenleven met allerlei culturen was voor mij een gegeven geweest. Ik begon te zien dat racisme in kleine dingen zit. Dat je iets zegt over iemands kroeshaar bijvoorbeeld, waarmee je alleen maar benadrukt: jij bent anders. Ik begon te snappen dat ik het als witte Nederlander vaak makkelijker heb dan iemand met een kleur.”
Ze besloot op verjaardagsfeestjes niet meer haar mond te houden als er een racistische opmerking werd gemaakt, ook al was die „zogenaamd grappig bedoeld.” Ze stopte met het vieren van Sinterklaas. En, meer recent, door de Zwarte-Pietendiscussie en de Black Lives Matter-demonstraties, voelde ze de urgentie: ik wil hier iets mee doen. „Wat als ik mijn vrienden en kennissen van toen alsnog zou vragen naar hun ervaringen? En ook: hoe is het nú, voor jonge mensen?”
Als locatie voor de portretten koos Belier het leegstaande Snouck van Loosenziekenhuis in Enkhuizen. „Ik kwam erachter dat het pand ooit is bekostigd met geld van de Snouck van Loosen-familie, waarvan wordt gezegd dat zij rijk zijn geworden met onder andere de slavenhandel in de VOC-tijd. Zo’n omgeving schuurt. Als je mensen thuis portretteert, praat je eerst over ditjes en datjes. Hier kwamen we al snel to the point.”
Je kunt natuurlijk ook heel abstract praten over racisme, wat dat is en wat het met mensen doet, zegt Belier. „Maar ik denk dat een persoonlijk verhaal, met een gezicht erbij, de meeste impact heeft. Dan leer je iemand kennen en ontstaat er ruimte voor begrip. En pas dan kan er misschien iets veranderen.”
De volledige fotoserie, plus interviews met de geportretteerden van het project Small Town Boy van Monique Belier, zijn te lezen op haar website: www.moniquebelier.nl.