Sarah Mei Herman won donderdag de Photographic Portrait Prize met Julian & Jonathan, een portret van haar vader en stiefbroer.
„Ik ben opgegroeid als enig kind. Mijn hele jeugd heb ik me afgevraagd hoe het zou zijn om een broer of zus te hebben. Die vanzelfsprekendheid die je met elkaar deelt als je uit eenzelfde nest komt, dat leek me zo fijn. Daar gaat mijn werk over. Het is een onderzoek naar relaties en intimiteit.”
Sarah Mei Herman (Amsterdam, 1980) ontving donderdag in Utrecht de Rabobank Dutch Photographic Portrait Prize 2018. Voor de portretprijs, die de aandacht wil vestigen op de traditie van Nederlandse portretkunst in de fotografie, waren ook Carla Kogelman, Hellen van Meene, Dana Lixenberg en Wouter le Duc genomineerd. Herman won de prijs met Julian & Jonathan (2017), een portret van haar vader en stiefbroertje.
Waar gaat deze foto over?
„Dit portret van Julian en Jonathan is er een uit een serie, mijn meest langlopende en meest persoonlijke project. Ik maak portretten van hen sinds ik in 2005 afstudeerde aan de Academie in Den Haag. Toen Jonathan werd geboren was ik 21, mijn vader 56. Hij en mijn moeder hebben nooit samengewoond en ik groeide voornamelijk op bij mijn moeder. Sinds Jonathan er is heb ik, voor het eerst in mijn leven, een broertje.”
Waarom koos je dit als thema?
„In mijn werk onderzoek ik hoe we ons verhouden tot de ander, hoe dichtbij we die laten komen, of juist niet. Op de academie had ik al werk gemaakt over broers en zussen. En over tweelingen; het intrigeert mij hoe symbiotisch zo’n relatie kan zijn. Wat moet dat prettig zijn, dacht ik altijd, om altijd die ander te hebben. Gewoon omdat je in dezelfde familie geboren bent.”
Heb je dat gemist, die nabijheid van een broer of zus?
„Ik ergerde me er altijd aan als mensen toespelingen maakten dat het zielig zou zijn om enig kind te zijn. Want dat is het niet. Ik kreeg lekker veel aandacht, kon goed met volwassenen overweg. Maar stiekem fascineerde het me wel. En ik idealiseerde het. De broers en zussen die ik op de academie fotografeerde waren heel close. Maar dat is natuurlijk lang niet altijd zo. Een warme band is niet vanzelfsprekend.”
Hoe is je band met Jonathan?
„In het begin was het lastig. Hij vond het moeilijk dat er nog iemand anders was die zijn vader ‘papa’ noemde. Toen hij vier was draaide hij zijn rug naar me toe als ik binnenkwam. Duwde me weg als ik hem wilde knuffelen. Maar dat is veranderd. Hij is nu zeventien, ik fotografeer hem al bijna zijn hele leven. Naast onze familieband hebben we ook een soort van werkrelatie.”
Wat delen jullie?
„Als enig kind heb je geen broer of zus met wie je de zorgen over je ouders kunt delen wanneer ze ouder worden. Ik vind het fijn dat ik met Jonathan over onze vader kan praten. Wat we van hem vinden, hoe het met hem gaat. Dat we allebei vinden dat hij nooit die versleten leren stoel weg mag doen die hij al zijn hele leven heeft. Daar hebben we dierbare herinneringen aan. Bij hem op schoot, samen boekjes lezen. Dat we diezelfde ervaring hebben, dat bindt ons.”
De portretten van hen zijn verstild, ze stralen iets eenzaams uit.
„Ik werk analoog met een middenformaat camera, een aparte lichtmeter en meestal ook met een statief. De traagheid van dat proces heeft een functie; namelijk dat mensen naar binnen keren, dat er verstilling is. Ik vertel daarmee níét dat ze zo zíjn. Die foto is niet de enige waarheid over hen. Het is slechts een moment dat ik opzoek. Vader en zoon, en een dochter en zus die daar gefascineerd naar kijkt.”